De Franse Tijd

iIn de achttiende eeuw gaat het economisch en anderszins niet erg goed met Nederland: een groot deel van de productie van typisch Nederlandse goederen verhuist naar landen zoals Duitsland, Groot Brittanië, en Spanje waar de productiekosten lager zijn. De transporthandel van bijvoorbeeld graan uit het gebied van de Baltische zee zakt in. Boeren worden getroffen door ziektes zoals runderpest. Het ergste is nog wel dat, terwijl de Nederlandse economie inzakt, die van andere landen het juist heel erg goed doet. Slimme handelaars in Holland schakelen over van handel naar bankieren en helpen daarmee de opgang van de macht van Groot Brittanië te financieren. Ondertussen wordt het land geregeerd door een stinkendrijke oligarchie van stadhouders die grotendeels afstammen van de familie van Oranje. Alhoewel Nederland officieel een republiek is, heeft het over de voorgaande eeuw steeds meer trekjes van een koninkrijk aangenomen.

Aan het einde van de achttiende eeuw ontstaat er steeds meer politieke onrust. Grote groepen in de republiek willen de stadhouders eruit gooien. De zogenaamde "patriotten" kijken naar Frankrijk waar de revolutie het koningshuis opzij heeft geschoven. De politieke onrust gaat zeker niet aan Elburg voorbij.

Patriotten en Prinsgezinden

Uit “Elburg 1233-1933 Gedenkboek”, H.J. Olthuis, N.V. A. Hengeveld Gzn., Elburg, 1933. Ik heb geen idee waar dit verhaal op gebaseerd is maar het klinkt overtuigend.

Omstreeks 1784 waren er onder de inwoners van Elburg twee partijen, de patriotten en prinsgezinden. De meerderheid behoorde tot de patriotten. In den schepen Rauwenhoff, den secretaris Herman Hendrik Vitringa en de beide predicanten Van Diermen en Hein hadden zij ijverige hoofden. Als ’s Prinsen vertegenwoordiger kan aangemerkt worden Van Spaen van Hardenstein, die, op zijn 18de jaar tot burgermeester van Elburg was benoemd en voor zijn 25ste zitting in de Staten-Generaal had gekregen. Hij woonde echter in Arnhem en kwam soms in geen half jaar in de stad. De magistraat was in meerderheid prinsgezind, maar Rauwenhoff, Sels en Baron van Renesse waren patriotten. Toen de laatste in 1785 zijn ambt neerlegde, werd in zijn plaats, tot ergernis der burgerij, Teunis Vos, een bekend roerig oranjeklant benoemd.

De onrust begon in 1784. Op het eind van dit jaar gingen eenige burgers in particuliere huizen zich oefenen in den wapenhandel. Hun getal groeide tot veertig aan en 29 Januari 1785 verzochten zij den magistraat een exercitiegenootschap te mogen oprichten. Op dienzelfden dag kondigde de raad een publicatie af, alle ingezetenen uitnoodigende tot wederoprichting eener schutterij, waartoe zij zich op een bepaalden tijd ten raadhuize konden aanmelden. Een oefening op zulke voorwaarden, waarbij de magistraat alles naar zijn zin kon regelen, had voor de patriotten niets aantrekkelijks en de nietpatriotten wilden in ’t geheel niet exerceeren. Het gevolg was dat zich op het stadhuis geen enkel liefhebber aanmeldde.

De leden van den raad wendden daarna in het geheim pogingen aan tot oprichting eener Oranje-compagnie. Daartoe traden spoedig veertig personen toe en men veranderde den naam in Tweede Compagnie. De meeste gegoede burgers, allen patriotten, onthielden den oranjegezinde leden alle verdiensten en weldra was de Tweede Compagnie weer verdwenen.

Maar de magistraat, die den strijd had verloren, maakte de overgebleven compagnie tot stadsschutterij en redde den schijn voor zich. Den 5den Maart 1785 legden ruim 100 ingezetenen den eed als schutter af. Een der twee kolonels was schepen Sels; een der kapiteins de gemeensman Hengevelt, een vurig patriot. Dank zij den ijver der predikanten steeg hun aantal tot 140; in twee compagnieën verdeelt, exerceerden zij beurtelings elken avond. De verhouding bleef gespannen.

Daarbij kwam nog iets anders, waaruit de stemming der burgers tegenover den magistraat blijkt. Evenals te Hattem, en in andere steden, verlangde men te Elburg naar wegneming van allerlei grieven en wilde men een grondwettige herstelling. Het verval der “gemeente” was in ’t oog vallend. Reeds in de 14 de eeuw had Elburg een “ghemeynte”, jaarlijks door de burgers gekozen, d.w.z. in het bestuur en de wetgeving oefenden twaalf burgers naast schepenen en raad invloed uit. De zes gilden benoemden elk uit hun midden een gemeensman en de overige burgers zes.

In 1785 stierf een gemeensman uit het visschersgild. Dit gilde benoemde een visscher, Wolter Filips, de gecommitteerden uit de vijf gilden en de burgerij gaven hiervan kennis aan den magistraat (Juli 1785), maar overeenkomstig den wil van Prins Willem V, die zelf meende het recht van benoeming te hebben, weigerde de magistraat den nieuwe gemeensman in eed te nemen. Op Pontiaan (14 Januari, den gewonen keurdag) 1786 benoemde de Prins wel een schepen, maar geen gemeensman. Eerst stond hij er op den gemeensman zelf te benoemen. Nu deed Zijne Hoogheid het niet en de burgerij verbood hij te benoemen. Wie moest het dan doen?

De gisting onder de bevolking nam toe. Meermalen werden de ruiten bij de prinsgezinden ingeworpen, waartegen de magistraat in Augustus 1785 en in Februari 1786 een nadrukkelijke publicatie liet afkondigen. Van Spaen van Hardestein, die afwezig was geweest, spoorde in stilte aan des noods met gewapende macht de orde te herstellen.

In datzelfde jaar 1785 werden uit verschillende streken der provincie bij de Staten van Gelderland rekwesten ingediend over de verbetering van het regeerings-reglement van 1750. Hieronder behoorde ook een verzoekschrift van 300 ingezetenen van Elburg. Deze indiening achtte dit College ongepaste bemoeiing met het bestuur van de landschap en verbood bij besluit van 11 Mei 1786 dergelijke verzoekschriften, met lastgeving om dit verbod overal te publiceren. Het gemeentebestuur van Elburg legde deze publicatie terzijde en toen het hof om verantwoording over dit niet publiceren vroeg kreeg het ten antwoord dat de weigering was geschied, omdat die publicatie eene directe atteinte [aanranding, KW] toebracht aan de onbetwistbare rechten en voorrechten der burgerij en de regeering zich door geen middelen van geweld van de verdediging der aan haar toevertrouwde volksrechten zou laten aftrekken.

De Landdag te Zutphen vergaderd keurde het optreden van Elburg sterk af en verzocht aan den Stadhouder krijgsvolk daar heen te zenden, evenals naar Hattem. Elburg beantwoordde dit dadelijk met een krachtig protest en riep de hulp der Staten van Holland en van de Overijsselsche hoofdsteden in. Desniettegenstaande beval de Stadhouder den 2den September den generaal Spengler met garnizoen op te trekken.

De vestingwerken verkeerden in vervallen toestand. De gracht was in zulk een staat, dat op sommige plaatsen de cavalerie er door kon. Van de 20 kanonnen waren de meeste onbruikbaar. En de leiding der dapperen liet veel te wenschen over. De noodige orde ontbrak.

Men kan zich voorstellen welk een verwarring ontstond na het onjuiste bericht, dat artillerie uit de drie Geldersche hoofdsteden in aantocht was. Een ander bericht luidde, dat 3000 man aanrukten, die in last hadden, zoo noodig de stad plat te schieten.

De leiders deden intusschen al het mogelijke om den moed er in te houden. Aan een Roomsch priester was de stadsschool afgestaan. Ds. van Diermen hield Zondag 3 September een bidstond en koos tot tekst Spreuken 10:25; “Gelijk een wervelwind voorbijgaat, alzoo is de goddelooze niet meer, maar de rechtvaardige is een eeuwige grondvest”. In de kerk stond – treurig bewijs van de dolzinnig opgewonden stemming – een lijkbaar met een wit kleed er over, waarop met zwarte letters: DOOD of VREI.

De Overijsselsche bondgenooten n.l. de Deventer vrijkorporisten waren niet van voornemen “in Elburg zich dood te laten schieten” en hun leiders meenden dat “oppositie dolligheid zou zijn”. Van der Capellen tot den Marsch schreef omdat hij wist van Holland geen hulp te kunnen verwachten, een brief, waarin hij aanried het leven van zooveel dapperen niet noodeloos op te offeren. Te Elburg ontving men dit schrijven den 4den September en hoewel nog geen vijand te zien was, had de aftocht niet zonder verwarring plaats. ’s Nachts om een uur vertrokken alle vrijheidszonen, of zoogenaamde patriotten, ten getale van 600 a 700 man uit Elburg naar Kampen.

Bij het uitmarcheren riepen nog eenigen bij het huis van den Heer van Kinsbergen: “Wij zullen je nog doodschieten voor dat wij de stad uitgaan. Oranjedonders!

Voor het uitmarcheren vernagelden de Elburgschen hun geschut en wierpen de affuiten in de beek. Die van Kampen, Deventer en Amsterdam, ruim 400 man, namen het hunne weer mede. Velen lieten hun geweren achter. Sommigen waren bij den aftocht zoo verstandig hun geld en geldswaardige papieren te redden. Rauwenhoff had 1600 gld. uit de stadskas bij zich gestoken en betaalde daar verschenen traktementen mede. Bedenkelijker was het, dat de twee Elburgsche predikanten, mede-opzieners van het Feitenhof de gelden en effecten hadden meegenomen.

De meeste vluchtelingen waren zonder middelen. In Overijssel, in Holland, en in ’t geheim in Gelderland, hield men inzamelingen van geld voor hen “met gezegenden voortgang”. Een commissie uit Woerden schonk 2000 gld. Haarlem en Dordrecht elk f100. Maar het duurde nog geen maand, of Lindenhoff, die het geld verdeelde, had niets meer in kas.

Reeds 14 September had Willem V aan de Staten van Gelderland geschreven, dat naar zijn meening vele ingezetenen van Hattem en Elburg door misleiding medegesleept waren en hij gaarne alle beleedigingen wilde vergeven, aan hen, die zich voortaan als gehoorzame ingezetenen wilden gedragen.

De Staten vaardigden daarop een algemeene amnestie en kwijtschelding uit voor alle burgers van Hattem en Elburg, waarvan uitgezonderd werden Ds. Hein, Ds. van Diermen en een bakker Klaas van Diermen. Bovendien allen, die binnen den tijd van zes weken niet naar hun woning terug keerden.

Deze amnestie vonden vele uitgewekenen beleedigend. Begin November waren er slechts enkelen in Elburg weder gekeerd. De Staten verlengden daarom den termijn der amnestie tot 1 Januari 1787. Tegen dien datum kwamen een honderdtal terug. In September 1787 kwamen er nog zestig. In April 1788 deed het Hof uitspraak. Rauwenhoff, Ds. van Diermen en Ds. Hein werden van hun bediening vervallen verklaard. Indien zij in handen der justitie vielen, zouden zij met den dood door het zwaard gestraft worden . Sels, burgermeester, Vitringa, Hengevelt gemeensman, de bakker Klaas van Diermen en een luitenant-kolonel Van Meyers werden voor eeuwig uit Gelderland verbannen . Zes gemeenslieden werden veroordeelt tot vijfjarige verbanning, 77 burgers tot 25 gld. boete en een jaar verbanning.

Voor degenen die gratie hadden gevraagd, verzachtten de Staten het vonnis aanmerkelijk. Vitringa werd voor zes jaar verbannen, de gemeenslieden voor een jaar en aan 58 anderen werd de straf geheel vrij gescholden. Dit laatste was ongetwijfeld verstandig. We zijn geneigd te vragen: “Waarom toch den gemeenslieden geen volkomen vergiffenis geschonken?” Ook zij behoorden tot degenen die opgezweept en misleid waren. Onpartijdig oordelende moest men toch erkennen, dat zij opgekomen waren voor de rechten der “ghemeynte”, dateerende van eeuwen geleden.

Samenvatting: Transcriptie, Procedures tegen burgers, beschuldigd van patriottische woelingen, 1786-1792 (H. Kranenburg, 2000)

wWij burgemeesteren schepenen & raaden der stad Elburg doen kond & certificeren door dezen, dat voor ons ingevolge resolutie der ed[ele] mog[ende] heeren staaten dezer provincie d.d. 8 april 1785 bij aanschrijving van den Hove Provinciaal gedateerd den 15den derzelve maand van 's heren wegen geciteerd (doorgehaald: volgender wijze) zijn de nagen[oemde] personen, welken op de voorgestelde interrogatorien volgender wijze hebben geandwoord.

[...]

Of de comparerende getuige is meerderjarig van 's heren wegen geciterd, & burger of ingezeten dezer stad of schependom.

1e get[uig]e W. Ramaker ad.

1e getuige is meerderjarig van 's heeren wegen geciteerd, & burger van Elburg.

2de getuige Dries Hoefhamer ad.1.

Getuige is gecittaedetatis van 's heren wegen geciteerd, & burger van Elburg.

3de get[uig]e Peter v.d.Mathe verklaard ad idem.

4de  H.A. Wijnne verklaard ad idem.

5de H.A. Windhouwer ad idem jaa.

6de Gerrit Hoefhamer ad idem.

7de T. Vos Ez. ad idem.

8e Johannes Stuurman ad idem.

9de Jan Munnik ad idem.

10de Arnoldus Mouw verklaard ad idem.

11de Hendrik Vos zegt ad idem.

12de Jacob Koops zegt ja ad idem.

13de Arend Wijnne zegt ad idem.

14de get[uig]e Hend[rik] Hoefhamer zegt jaa ad idem.

15e Gerart Hengeveld zegt jaa.                                   

 [...]

76e Hendrik Gerrits is meerderjarig van 's heren wegen geciteerd, woond voor knegt bij Gerrit Witteveen.

77e Willem Fidder ad idem.

 Heeft get[uige] op den 26 maart 1785 of om dien tijd zijnde paschen, getekend een wijdlopig request, het welk aan de heeren staaten dezer provincie zou worden aangeboden, met vertoning van het origineel request & voorhouding van den summieren inhoud. [...]

4de get[uig]e affirmeerd het gevraagde. [...]

13de get[uig]e weet den juisten datum niet, verders zegt jaa! [...]

Hebt gij kennis en wetenschap van den inhoud van dat request gehad, of is 't u woordelijk voorgelezen? & door wien? [...]

4den is 't mede door do[cto]r Daendels voorgelezen. [...]

13de  get[uig]e heeft het gelezen en herlezen door den h[ee]r Daendels is 't hem ook voorgelezen. [...]

Heeft getuige uit eige beweging dit request getekend, zo neen de aanraders te noemen. [...]

4de get[uig]e verklaard al mede jaa. [...]

13de zegt zekerlijk uit zijne eige vrije wil. [...]

Is getuige tot deze tekening ook door beloften giften of gaven gepersuadeerd of overgehaald, zo jaa door wie & welke. [...]

4de zegt ja door geen mensch daartoe te zijn overgehaald. [...]

13de zegt neen. [...]

Zijt gij ook door dreigementen tot deze tekening gedwongen;  zo ja die nevens den persoon te noemen. [...]

4de zegt ook neen. [...]

13de zegt neen. [...]

Is getuige bereid, om, wanneer zulks word gerequireerd, deze uwe af gegevene andwoorden met ede te bekrachtigen [...]

4de verklaard jaa. [...]

13de zegt jaa. [...]