De stichters van het bedrijf Wijnne & Barends

Amanda Vos

JJohan Herman Wijnne en Barend Barends stichtten op 1 januari 1855 de vennootschap Wijnne & Barends, In de eerste plaats opgericht tot het uitoefenen van het cargadoorsbedrijf. Dat was in die tijd geen slechte gedachte. De scheepvaart in Groningen maakte een gunstige tijd door. De kleine zeeschepen, de coasters van een eeuw geleden, hadden het druk. Wie waren nu Johan Herman Wijnne en Barend Barends, de stichters van onze vennootschap? En wie waren de opvolgers? Over de eerstgenoemde vennoot valt helaas niet veel te vertellen, daar over hem en zijn familie weinig bekend is.

Johan Herman WijnneJohan Herman Wijnne was de zoon van een zekere Dr. Wijnne, die geboren was in Elburg. Deze Dr. Wijnne had in Groningen gestudeerd en klaarblijkelijk voelde hij zich in deze stad zo thuis, dat hij na beëindiging van zijn studie besloot zich hier ook te vestigen. Dr. Wijnne was nog jong toen de dood hem aan zijn familie ontrukte. Zijn oudste zoon, toen nog op het gymnasium, werd later professor in de geschiedenis. Er bestaat een bekend boek over onze vaderlandse geschiedenis van zijn hand. Er waren evenwel nog twee zoons: Johan Herman Wijnne was de jongste telg van de familie Wijnne, die wij dan in 1855 ontmoeten als vennoot van het bedrijf, waarover thans wordt verteld. Ook Johan Herman Wijnne overleed nog betrekkelijk jong. Hij kwam om het leven bij een spoorwegongeluk in de omgeving van Breukelen op 2 juli 1868.

Veel meer is bekend over de familie Barends. Barend Cornelis Barends stamde in de vrouwelijke lijn via de familie Meihuizen(een bekende naam in de Groninger Veenkoloniën) af van Zwitserse Doopsgezinden. In Zwitserland werden de Doopsgezinden vervolgd. De vervolging begon al in de 16e eeuw en wel in de eerste plaats in de Zwingliaanse kantons. In de 18e eeuw namen de praktijken tegen hen gruwelijke vormen aan: zij werden opgejaagd en opgesloten. Martelingen waren geen uitzonderingen en vele van deze Doopsgezinden werden zelfs ter dood gebracht terwijl anderen voor de galeien verkocht werden. Hun goederen werden verbeurd verklaard. Door het ingrijpen van de Nederlandse Staten-Generaal op aandrang van de hoogst verontruste Doopsgezinden in ons land, kregen enkele honderden geloofsgenoten in 1711 verlof om met vrije beschikking over hun goederen Zwitserland te verlaten. Deze groep kwam naar Nederland in vier schepen. Na hun aankomst in Amsterdam werden zij over verschillend Doopsgezinde gemeenten in ons land verspreid. Zo kwam ook een gedeelte in Groningen, onder andere in Hoogezand-Sappemeer. Een dergelijke uittocht schijnt zich in 1714 nog eens herhaald te hebben, want toen kwam ook Samuel Peter met zijn vrouw, Barbara Freij naar Hoogezand-Sappemeer. Naar zijn geboorteplaats noemde hij zich Meihuser. Hij werd de stamvader van de Meihuizens en vele andere geslachten in ons land. Samuel Peter overleed in 1758 te Kalkwijk. Deze en andere gegevens zijn ontleend aan het Stamboek der Nakomelingen van Samuel Peter of Samuel Meihuizen en Barbara Freij een werk uitgegeven door J. Huizinga.

Hoe komt nu de verbinding met de naam Barends tot stand? De schakel is een achterkleindochter van deze Samuel Peter en Barbara Freij, genaamd Jantje (Samuels) Meihuizen, die in het huwelijk treedt met Cornelis (Berends) Barends, een jongeman die in 1787 te Hoogezand was geboren. Hij overleed in 1833 te Amsterdam, waar hij koopman was in koloniale waren. De jongste van de vijf kinderen uit dit huwelijk nu was Barend (Cornelis) Barends, die op 1 januari 1855 met Johan Herman Wijnne de vennootschap onder firma Wijnne & Barends stichtte. Hij was toen 25 jaar. Hij overleed in 1891. Deze vennootschap onder firma werd aangegaan voor onbepaalde tijd. Ieder jaar bestond de mogelijkheid de vennootschap te ontbinden. Korte tijd later werd bij een aanvullend contract bepaald, dat de overeenkomst zou duren tot 31 december 1870. De langstlevende vennoot zou tot dat tijdstip de zaak onder dezelfde naam kunnen voortzetten of indien hij zulks wilde deze termijn kunnen verlengen. Ons 100-jarig bestaan maakt wel duidelijk dat tot het laatste werd besloten. Om aan te tonen op welke basis deze overeenkomst werd gesloten nog het volgende. Afgesproken werd, dat ieder der vennoten al zin tijd en kennis aan de zaak zou geven. Er werd voorts een verzekering gesloten voor een uitkering aan de weduwe van de eerstgestorvene. Bovendien zou deze weduwe jaarlijks een bepaald bedrag onder zekere voorwaarden ontvangen. De basis waarop werd samengewerkt, spreekt dus wel voor zichzelf, namelijk absoluut onderling vertrouwen. Nog altijd de basis voor alle compagnonschappen.

Waarmee hield deze vennootschap zich nu precies bezig? In hun balansenboek spreken zij van hunne Cargadoore, Reederij, Assurantie, Expeditie en Agentuurzaken. Geen gering terrein dus. Hun rederij bestond uit het aandelenbezit in een aantal schepen. Dit aantal heeft in de loop der jaren sterke veranderingen te zien gegeven. Zo bedroeg dit aantal in 1861 vijf schepen en in 1866 dertien schepen. Voor een deel van deze vloot werd bovendien de boekhouding gevoerd. De vloot bestond uit koffen, schoenerbrikken, galjoten, brikken, een fregatschip en een stoomsleepboot genaamd Time is Money. Het fregatschip Ellina soms ook driemastschoener genoemd, stond in 1866 getaxeerd voor een bedrag van f85.000,- de galjoot Secundus stond voor f7500,-de(gekoperde)brik Columbus voor ongeveer f27.000,- en de reeds genoemde sleepboot voor circa f9000,-.. Er werden bij de firma nog meer zaken gedaan dan de reeds genoemde. Een oud kaartje is mogelijk als curiositeit bewaard gebleven (zie elders).

Aangenomen moet worden, dat deze kaart stamt uit de eerste jaren van de vennootschap. Vermoedelijk is men ook geïnteresseerd geweest in een zeilmakerij. De heer Wijnne heeft afgaande op enkele andere oude stukken waarschijnlijk ook nog belangen gehad in een graanhandel. Uit alles blijkt dus wel, dat de stichters van het bedrijf te beschouwen zijn als twee zeer werkzame en actieve handelspartners. Waar was de in 1855 opgerichte vennootschap in Groningen gevestigd? Ook hier moeten oude stukken ons weer een zekere richtlijn geven. Vrij zeker mag worden aangenomen, dat de heer Wijnne al een kantoor had voor de stichting van de vennootschap en wel zodanig in gebruik zijnde benedenkamer van een huis in de Poelestraat, hoek Schuitendiep. In 1861 wordt voor het eerst gesproken over het kantoor de Noorderhaven. Deze vestiging moet zeer vermoedelijk als een uitbreiding worden gezien, daar in 1863 ook nog sprake is van het kantoor Poelestraat. Vanaf 1864 wordt alleen gesproken van het kantoor Noorderhaven en het kantoor St. Jansstraat. Het kantoor Noorderhaven was een onderdeel van de privé-woning van de heer B.C. Barends, die in 1855 was getrouwd en eerst enkele jaren dicht bij het kantoor aan de Poelestraat had gewoond. Het huis aan de Noorderhaven wordt in een later stuk beschreven als een herenbehuizing, uitkomende in de Hoekstraat. Maar genoeg hierover. Slechts een enkele herinnering nog aan die tijd.

SuikerzakjeErgens vonden we een ongedateerd notaatje van een arbeider die voor de heer Barends had gewerkt. De juiste datum is dus niet bekend, maar als we de bedragen zien staat het wel vast dat het al even geleden is. Deze arbeider had veertien schoft gewerkt (volgens K. ter Laan was in de stad een schoft gelijk aan twee uur) en voor deze arbeid ontving hij de som van f3,36. Dat wil dus zeggen 12 cent per uur.